‘Het ene groen is het ande­re niet’ … een inter­view met Mar­co Hoff­man — taxo­noom

Mar­co Hoff­man is als taxo­noom ver­bon­den aan de Uni­ver­si­teit Wage­nin­gen, waar hij onder ande­re onder­zoek doet naar de gebruiks­waar­de van groen. ‘Als je een meer­waar­de wilt cre­ë­ren boven­op de sier­waar­de, zul je ook naar ande­re din­gen moe­ten kij­ken.’
 
Hoe ben je tot de bomen geko­men ofwel wan­neer werd jouw inte­res­se in bomen gewekt?
Van jongs af aan ben ik een natuur­mens geweest. Altijd was ik bui­ten bezig met die­ren, plan­ten etc. Ik ben let­ter­lijk groot­ge­bracht in het groen- in Groen­lo- in de Ach­ter­hoek dus. Mijn lief­de voor bomen moet zijn ont­staan toen ik in de vakan­ties mijn oom hielp op zijn kwe­ke­rij.
Daar­na kon het bij­na niet anders dan dat ik bio­lo­gie ging stu­de­ren in Wage­nin­gen. Na de alge­me­ne oplei­ding heb ik me gespe­ci­a­li­seerd via bota­nie in taxo­no­mie en uit­ein­de­lijk in de taxo­no­mie van cul­tuur­ge­was­sen. Kort gezegd: de naam­ge­ving en gebruiks­waar­de van bomen en plan­ten.
Ik heb veel geluk gehad met mijn eer­ste baan. Je kunt je voor­stel­len dat de banen niet voor het opra­pen lig­gen in zo’n gespe­ci­a­li­seerd vak­ge­bied. Uit­ein­de­lijk is er maar een hand­je­vol men­sen actief op mijn ter­rein. Ik werk nog steeds bij mijn eer­ste werk­ge­ver, het hui­di­ge PPO (Prak­tijk­on­der­zoek Plant en Omge­ving) dat ver­bon­den is aan de Uni­ver­si­teit Wage­nin­gen. Daar­naast ben ik ook nog twee dagen per week werk­zaam bij Nak­tuin­bouw, waar ras­sen­on­der­zoek wordt gedaan en we een aan­tal wet­te­lij­ke taken uit­voe­ren. We tes­ten bij­voor­beeld in het kader van het kwe­kers­recht, nieu­we aan­mel­din­gen.
 

Prak­tijk­on­der­zoek Plant en Omge­ving richt zich op co-inno­va­ties met part­ners uit de land­bouw­sec­to­ren, weten­schap, bedrijfs­le­ven en over­heid. Samen met opdracht­ge­vers ana­ly­seert PPO vra­gen over teelt en bedrijfs­voe­ring, en ver­taalt deze in toe­pas­sings­ge­richt onder­zoek en ont­wik­kel­tra­jec­ten. PPO werkt op pro­ject­ma­ti­ge basis en is geves­tigd in Rand­wijk.

 
Ver­tel eens wat meer over dat ‘toe­pas­sings­ge­richt onder­zoek’. Wat houdt dat pre­cies in?
Het ene groen is het ande­re niet. Aller­eerst is het de vraag wat je pre­cies wilt berei­ken met het plan­ten van een boom of een struik. Als je een meer­waar­de wilt cre­ë­ren boven­op de sier­waar­de – of het leuk staat -, zul je ook naar ande­re din­gen moe­ten kij­ken. Wij noe­men dat met een mooi woord ‘groen een eco­sys­teem­dienst laten ver­vul­len’. Je kijkt dan bij­voor­beeld naar wel­ke beplan­tin­gen en plan­ten­soor­ten het meest geschikt zijn voor het fil­te­ren van fijn­stof uit de lucht, het vast­hou­den van water, en het ver­ho­gen van de bio­di­ver­si­teit (bij­voor­beeld het aan­trek­ken van vogels en vlin­ders). En dat is pre­cies waar ik onder­zoek naar doe bij PPO.
De laat­ste jaren is ech­ter ook bij gemeen­ten door­ge­dron­gen dat groen veel meer is dan ‘stof­fe­ring’ en aan­kle­ding. Zo is bio­di­ver­si­teit tegen­woor­dig een hip the­ma en geluk­kig is ook de bij­dra­ge die groen levert aan de ver­be­te­ring van de mili­eu­kwa­li­teit, steeds meer bekend.
 
Waar zit de inno­va­tie pre­cies?
Dat zit hem in een paar ver­schil­len­de din­gen. In de eer­ste plaats in de selec­tie van plan­ten, strui­ken en bomen en in de com­bi­na­tie daar­van. We krij­gen steeds meer zicht op wel­ke plant onder wel­ke omstan­dig­he­den bij­draagt aan een bete­re, gezon­de­re leef­om­ge­ving. Daar­naast moet je den­ken aan nieu­we toe­pas­sin­gen zoals wadi’s in nieuw­bouw­wij­ken, groe­ne gevels en daken, stads­tuin­tjes enz. Ver­der zijn er gewel­di­ge ini­ti­a­tie­ven als ‘groe­ne school­plei­nen’, ‘natuur in de straat’ en aller­lei bur­ger­ini­ti­a­tie­ven. Denk aan trends als ini­ti­a­tie­ven van bewo­ners om in hun straat of wijk te wer­ken aan ver­groe­ning, het onder­houd ervan tot zelfs urban far­ming-pro­jec­ten.
 
 
Je zegt dat gemeen­ten steeds meer bekend zijn met de baten van groen. Toch blijkt uit onder­zoek dat er flink wordt bezui­nigd op aan­leg en onder­houd van groen?
Dat is inder­daad een kwa­lij­ke ont­wik­ke­ling, die ik ove­ri­gens zeer onver­stan­dig vind. Waar ik me het meest zor­gen over maak, is het kor­te ter­mijn den­ken ach­ter deze bezui­ni­gin­gen. Op het eer­ste gezicht lijkt groen­on­der­houd een sim­pe­le bezui­ni­gings­post, waar de bur­ger ver­der wei­nig last van heeft. Je ver­nie­tigt hier­mee ech­ter zoveel kapi­taal voor de toe­komst.
Groen­stro­ken wor­den ver­van­gen door gras­veld­jes, bomen wor­den gekapt zon­der dat er nieu­we voor in de plaats geplant wor­den. Gras kan zeer func­ti­o­neel zijn als recre­a­tie­plaats, maar is op veel plaat­sen geen kwa­li­teits­groen. Het doet bij­voor­beeld niet zoveel voor bio­di­ver­si­teit of lucht­zui­ve­ring. Waar men­sen blij van wor­den is juist die diver­si­teit in het groen, van ver­schil­len­de plan­ten naast elkaar in een bor­der, hees­ters, bomen enz.
Men­sen hou­den van mooie kleu­ren­pa­let­ten. En dan zijn er nog de risico’s die ver­lies aan diver­si­teit met zich mee­brengt: het cre­ë­ren van een mono­cul­tuur in de stad – een­to­nig groen- maakt ziek­te­ver­sprei­ding een­vou­di­ger. Wan­neer één boom ziek wordt, zal de ziek­te zich door­gaans snel­ler ver­sprei­den door de straat of de stad als het één en het­zelf­de ras betreft.
Ik heb daar­om ook het werk dat ‘de Groe­ne Stad’ deed altijd heel belang­rijk gevon­den. Zij com­mu­ni­ceer­den over juist de lan­ge ter­mijn effec­ten van bomen, plan­ten en bio­di­ver­si­teit voor de leef­om­ge­ving. Ik begrijp dat iVer­de het werk van ‘de Groe­ne Stad’ voort­zet. Ik ben blij dat te horen. Die bood­schap kan niet vaak en indrin­gend genoeg wor­den ver­kon­digd.
 
Waar lig­gen de uit­da­gin­gen vol­gens jou?
Ik denk dat de groot­ste uit­da­ging op dit moment is: hoe zor­gen we voor mooi, kleur­rijk én soor­ten­rijk groen in onze ste­den en dor­pen, dat bij­draagt aan een bete­re leef­om­ge­ving en aan de ande­re kant toch ook onder­houds­arm is. Hier­voor is fun­da­men­te­le en prak­ti­sche nieu­we ken­nis nodig. Een ande­re gro­te uit­da­ging ligt in het ver­sprei­den van de bestaan­de ken­nis over groen. Vroe­ger zat er veel groen­ken­nis bij gemeen­ten, maar deze des­kun­dig­heid is voor een groot deel weg­be­zui­nigd. Je ziet dat gemeen­ten daar­om vaak der­den inhu­ren. Kwe­kers of hove­niers die zowel voor aan­leg als onder­houd zor­gen. Om nieu­we inzich­ten en de hui­di­ge ken­nis door te geven, werk ik als pro­ject­lei­der aan een gepro­fes­si­o­na­li­seerd onder­wijs­pro­gram­ma voor MBO- en HBO-groen­op­lei­din­gen, het zg. Bogo-pro­ject ‘Func­ties van ste­de­lijk groen en beplan­tings­keu­ze’. Door mid­del van dit pro­ject geven wij de ken­nis door aan de nieu­we gene­ra­tie en den­ken we na over inno­va­tie­ve groen­op­los­sin­gen voor de toe­komst.