De beuk van Clin­gen­dael is ten dode opge­schre­ven

Bomen ver­vul­len in een buurt dik­wijls een bij­zon­de­re func­tie voor de men­sen die wonen in die buurt. Dan den­ken we niet alleen aan de oude Ger­ma­nen en hun recht­spraak, aan de voet van een oude eik, maar ook aan de tegen­woor­di­ge tijd, waar bomen een rol spe­len als vast her­ken­nings­punt, als ver­trouwd stuk natuur. Des te treu­ri­ger is het, als zo’n oude boom wordt aan­ge­tast door ziek­te en uit­ein­de­lijk bezwijkt — ofwel gecon­tro­leerd gekapt, ofwel geveld door een najaars­storm.
In Den Haag maakt men zich zor­gen over het lot van ‘de beuk’, lezen we in het Wijk­blad Benoor­den­hout.. Een bij­na 200 jaar oude brui­ne (rode) beuk, die staat in het land­goed Clin­gen­dael, bij de ingang van de Japan­se tuin, is aan­ge­tast door de ton­der­zwam – en dus ten dode opge­schre­ven. De beuk, offi­ci­eel bekend als Fagus Syl­va­ti­ca Atropur­pu­re­um, is een majes­tu­eu­ze ver­schij­ning, tal­lo­ze malen ver­eeu­wigd als ach­ter­grond op foto’s, waar­bij de ton­der­zwam­men spe­ci­aal aan­dacht krij­gen. Maar metin­gen geven aan dat de schim­mel, waar­van de zwam­men op de bast de vruch­ten zijn, het bin­nen­ste van de beuk ern­stig heeft aan­ge­tast.
Het hout krijgt een spons­ach­ti­ge struc­tuur, de kracht gaat eruit, de dagen van de beuk zijn geteld, ook al kan het nog jaren duren voor­dat ‘de beuk van Clin­gen­dael’ ten slot­te het lood­je legt. In de tus­sen­tijd hou­den de boom­ver­zor­gers van de gemeen­te Den Haag een oog­je in het zeil, om te voor­ko­men dat de beuk onver­hoeds omvalt, met alle risi­co van dien.