Grif­fi­oen brengt de vas­te plant naar de open­ba­re ruim­te

Dat Bert Grif­fi­oen in de plan­ten terecht zou komen, stond bij geboor­te eigen­lijk wel vast. Zijn groot­va­der begon al in 1923 met het telen van vas­te plan­ten in het ‘cen­trum van de vas­te­plan­ten­teelt’ rond­om Lei­den. Na de oor­log namen bei­de zonen, waar­on­der de vader van Bert, de zaak over. Bert is zodoen­de de der­de gene­ra­tie Grif­fi­oens in de busi­ness. Sinds 1996 is zijn bedrijf geves­tigd in Was­se­naar.
Green to Colour: vas­te­plan­ten in het open­baar groen
Met zijn vas­te plan­ten bedient Grif­fi­oen twee mark­ten. Ener­zijds levert hij aan tuin­cen­tra ver­spreid over heel Noord-West Euro­pa, waar­bij hij gebruik maakt van het door hem zelf ont­wik­kel­de ‘Hel­lo Gar­den’ con­cept. Hier­bij richt hij zich op een zo hoog moge­lijk ren­de­ment per m2 in tuin­cen­tra. Daar­naast is Grif­fi­oen zeer actief op de open­baar­groen­markt. Spe­ci­aal voor deze markt ont­wik­kel­de hij ‘Green to Colour’: een vas­te­plan­ten con­cept met een laag onder­houds­ni­veau dat boven­dien kos­ten­be­spa­rend is ten opzich­te van ande­re typen beplan­ting. Van­daag spre­ken we met hem over zijn visie op het gebruik van vas­te­plan­ten in het open­baar groen.
Stren­ge selec­tie
Het Green to Colour con­cept van Grif­fi­oen is ont­wik­keld voor gemeen­ten en ande­re gro­te groe­nei­ge­na­ren en –beheer­ders en gaat uit van de hoofd­ge­dach­te: “Wat kan en zal op deze plaats goed groei­en?”. Vas­te­plan­ten moe­ten vol­gens Grif­fi­oen aan 21 voor­waar­den vol­doen voor­dat ze wor­den opge­no­men in het Green to Colour-sor­ti­ment. Zo moe­ten de plan­ten onder ande­re tegen strooi­zout kun­nen, niet gif­tig zijn, snel dicht­groei­en en veel blad­mas­sa aan­ma­ken. Na stren­ge selec­tie in de voor­beeld­tui­nen in Was­se­naar blijkt onge­veer 10% van de vas­te plan­ten geschikt voor de open­ba­re ruim­te. In totaal gaat het om zo’n 100 vas­te plan­ten.
Beheer­ders om
Toen Grif­fi­oen 12 jaar gele­den begon met zijn con­cept en ermee ‘langs de deu­ren’ ging bij gemeen­te­lij­ke groen­ont­wer­pers, waren zij niet altijd even over­tuigd van de voor­de­len van vas­te­plan­ten. Grif­fi­oen: ‘Het idee leef­de sterk dat vas­te­plan­ten duur (in onder­houd) zijn. Het was aan mij om die weer­stand bij hun weg te halen, maar daar­voor moest ik wel met over­tui­gen­de voor­beel­den komen.’ Een eer­ste pro­ject in de gemeen­te Lei­den en zijn eigen demon­stra­tie­tui­nen in Was­se­naar maak­ten dat veel beheer­ders vol­gens Grif­fi­oen ‘om’ waren. ‘Ik kon laat die men­sen zien dat het een kwes­tie is van één keer plan­ten en dan dicht laten groei­en. Ver­vol­gens heb je een onder­houds­ar­me beplan­ting met een hoge sier­waar­de. Het con­cept garan­deert in zeke­re zin zijn eigen suc­ces’
Groe­ne part­ners
Maar, suc­ces heb je nooit alleen. Het Green to Colour con­cept valt en staat vol­gens Grif­fi­oen dan ook bij de samen­wer­king met part­ners. Grif­fi­oen zelf zorgt voor het ont­werp en levert de plan­ten – uit eigen kwe­ke­rij- aan. De uit­voe­ring – denk aan grond­be­wer­king, plan­ten, maai­en en mes­ten – wordt door part­ner­be­drij­ven gedaan.
Wel maai­en, geen water
Vlak na de win­ter wor­den alle vas­te plan­ten in één keer weg­ge­maaid, tot maar een paar cen­ti­me­ters boven de grond. ‘Mul­chen’, in vak­jar­gon. Dit lijkt nog­al rigou­reus, maar is vol­gens Grif­fi­oen één van de belang­rijk­ste onder­de­len van het con­cept: ‘De plan­ten ver­nieu­wen zich op deze manier ieder jaar en wor­den gedwon­gen veel blad aan te maken. Dit zorgt er voor dat de vak­ken weer snel dicht­groei­en en onkruid geen kans krijgt’.
Ove­ri­gens wor­den de plan­ten het hele jaar niet bewa­terd. Grif­fi­oen: ‘Eén van de 21 voor­waar­den is, dat de vas­te plan­ten tegen droog­te moe­ten kun­nen. Als ze toch extra water blij­ken nodig te heb­ben, is dat een fout van ons. Ze pas­sen dan niet in het Green to colour-con­cept’.
Con­stan­te zoek­tocht
Twaalf jaar gele­den zag het Green to Colour sor­ti­ment er heel anders uit. Grif­fi­oen: ‘We zijn begon­nen met plan­ten waar­van we zeker wis­ten dat ze het goed zou­den doen. Maar, we moe­ten oppas­sen voor een­to­nig­heid. Of erger nog, dat de vas­te­plan­ten de nieu­we geijk­te rozen­perk­jes uit de jaren ’90 wor­den. Daar­om blij­ven we – in samen­wer­king met ver­e­de­laars — con­stant zoe­ken naar ver­nieu­wing en ver­bre­ding van ons sor­ti­ment. Zo hou­den we onze opdracht­ge­vers blij, de open­ba­re ruim­te kleur­rijk en ons werk inte­res­sant!’